Zonder boek was je enkel machteloos vlees en later misschien een stompzinnig skelet zonder andere liefde dan die voor literatuur, hartverscheurend in haar verdriet, een roze danser op een amper ontstoken dansfeest dat overvallen wordt als een natte regenbui. Maar ik heb je signalen opgepikt, die je uitzond, haast moedeloos, een aftandse man, geplaagd door demonen met een wrok en haat die rillingen oplevert als je erover denkt. Zonder mij zou je niet bestaan, was je enkel een hersenschim. Maar ik wek je tot leven in mijn verhalen, ik lever je verse zuurstof om de zinloosheid te rekken enkel voor mijn plezier. Want dit verhaal is te groot om te laten liggen, ik moet het doen, enkel kond doen wat ik kan voor je voorgoed vergeten wordt in hersenloze annalen. Ik ben de schrijver, ik ben de schepper, maar ik besta enkel voor jouw lust, je begeerte om uit de doeken te doen waarover niet kon worden gepraat. Ik teken je op, en doe verslag, en doe dienst als computer van je verbeelding, je beslissende vonnis, ik ben je rechter en beul. Je lijden doorboorde me, het omknelde mijn ziel als verroeste prikkeldraad en greep me naar het hart. Ik ging schreeuwen op boerenwegen, huilen door rook omgeven naar de maan. Meer dan dit kan ik vandaag niet schrijven, je leegte grijpt me naar de keel. Maar morgen ben ik weer op post, met herwonnen moed en verse walging tot je bent uitverteld en dit boek klaar is om te worden vergeten.
HOOFDSTUK 1: DE HAAT/ONTSTAAN VAN HET CONFLICT
"Waarom emoties transformeren? " vroeg hij zich enigszins kernachtig af. Hij kon er niet de vinger op leggen, lag het antwoord in zijn verleden? Lag het antwoord in zijn heden, of misschien in zijn nu reeds achterhaalde toekomst. Zoals zo vaak lag het antwoord in het midden. Hij schreeuwde naar de onverschillige geesten uit zijn verleden die hij aanbad als sterren tot ze hun inherente leegte toonden. Een jongen uit de middenklasse, vader militair, moeder onderwijzeres. Hij kende het beste van de twee werelden, het machismo van de militair en de vrouwelijkheid van de onderwijzende klasse. Hadden zij hem hem zover gebracht, tot het punt waarop hij nu stond. Was het nature of nurture (aanleg of opvoeding). Was alles genetisch bepaald, zijn latere keuzes, zijn beslissingen, zijn verbrande bruggen? Of had hij op een bepaalde leeftijd een bewuste keuze gemaakt, dat het leven voor hem gemakkelijker zou zijn, als hij enkel nog ging nemen van anderen, eerder dan er zelf voor te werken? Vanaf wanneer was hij de mens als prooidier gaan beschouwen? Zijn criminele carrière ontstond zoals bij zovelen bij een eerste geslaagde diefstal, de rush van de onherroepelijke daad, de kick, de beloning, zijn tevredenheid, zijn geluk. Tot dame Fortuna hem in de steek liet, bij het afgaan van het winkelalarm, en de stevige houdgreep van de winkeldetective die zijn 16-jarige nek haast versmachtte. Het was zijn eerste aanvaring met de wet, maar niet zijn laatste. Stilletjes zat hij tegenover de zilverharige vos, de plaatselijke dorpsflik, schaamte voorwendend. Van binnen kookte hij, zijn 16-jarig intellect was niet opgewassen tegen de aanhoudende lawine van vragen die over hem werden uitgestort. De enige les, die hij toen al leerde, zing als een zangvogel, zo vrij en opgetogen, van schaamte en een moeilijke jeugd, vertel hem het verhaal dat hij wil horen, en laat hem groot zijn in zijn grootmoedigheid. Geef hem de kans je te vergeven, geef hem de kans zijn rechtschapenheid te tonen als het alfadier in de kudde. Gedraag je omega, beschaamd, en onderdanig, sla de staart tussen afdruipende benen als hij je verhaal heeft geslikt. Wie niet sterk is, moet slim zijn, maar op 16 jaar waren zijn hersenen nog niet gevormd door levenswijsheid en ervaring. Hij was opstandig, en hondsbrutaal tot de zilverharige vos het beu werd, hem in de combi sleepte, en met gillende sirenes parkeerde voor zijn ouderlijk huis. De hele buurt moest de aftocht beleven, de afdaling in de hel, hij zou hem een lesje leren, wie niet horen wil, moet zwijgen en vooral incasseren en voelen. De vos besloot zijn verhaal, een paar ontgoochelde moederogen op hem gekeerd. "Waarom?" luidde de vraag in haar ogen die hij sindsdien nooit meer kon beantwoorden, en waarvoor hij telkens vluchtte. De mannelijke bestraffing was hem om het even, hij was immers zo dom om betrapt te worden, zijn eigen schuld, maar de stille droevige ogen en de teleurstelling in moederlijke ogen, brandde een gat in zijn ziel dat sindsdien nooit meer is geheeld.
Hij nam Yanek aan als geuzennaam, en vond het een hele verbetering ten opzichte van zijn ietwat zachte geboortenaam Jannick. De volgende 2 jaar was hij geen ster, maar diende hij zijn leertijd als scholier uit met een opeenvolging van serene incidentjes. De waarschuwing, dat dit zijn laatste kans was, hem verzekerd door de militair, die de woorden van de zilverjarige vos echode dat hij stante pede zou belanden in de instelling in Mol. Slechts in tijden van absolute dronkenschap, al dan niet publiek, staande, zittende en even later liggende aan een jeneverkraam op een onbestemde dorpsbraderie met zijn voetbalvrienden kwam de herinnering aan zijn vernedering weer boven toen de zilverjarige vos passeerde. Hij was 16, maar even bedreven als een overjarige prostituee in de edele sport van het scheldwoordslingeren. De zilveren vos haalde even zijn schouders op, de beledigingen leken van hem te glijden als het overtollige water van een krokante Chinese eend in het raam van een authentiek restaurant in Chinatown, hij slenterde weg met een geamuseerde blik. Yanek was de ongeslagen koning van de flikkenvernedering in de ogen van zijn vrienden, maar verloor even laten zijn herwonnen respect toen hij met een sierlijke boog achterover viel in een slecht geplaatst plantsoen bij een poging om de kerkdeur te vandaliseren met jongensurine. De greep op zijn schouder verstevigde, hij dankte de onbekende om hem te helpen uit zijn verslagen positie en keek recht in de grijze toegeknepen ogen van de zilveren vos: "Tijd om te gaan ontnuchteren in een Aartselaarse cel." Hij stribbelde even tegen, maar openbare dronkenschap viel niet te ontkennen, zijn woorden waren springerig en gehavend, alsof zijn hersenen een andere taal spraken dan rolde uit zijn geschaafde mond. Hij liep als het ware een processie van Echternach, twee passen vooruit, een achterwaarts, een zijwaarts, een diagonaal. Zijn benen voelden aan als was, in geen geval de sterke jongensbenen vanop het sportterrein. En op zijn hoofd bloedde een broeierige buil, waarschijnlijk een souvenir van het plantsoen. Hij keek verloren toen hij werd afgevoerd, tussen 2 oudere agenten, hij deed nog zijn mond open om voor de schijn te protesteren, maar enkel een straal die verdacht rook naar bessenjevenever, goedkope cider, en ambachtelijk gestookte Bulgaarse snertwhisky bereikte zijn keel en even later het uniform van de zilveren vos. Hij keek triomfantelijk, zijn honger naar wraak gestild, toen hij de vloekende agent zag, bedekt met restanten van plaatselijke dorpsbami. Het leverde hem zijn eerste klap op, Yanek wou zich verdedigen, haalde vernietigend uit, maar raakte enkel wat overmoedige lucht, maar met een tollende pirouette belandde hij weer op de grond, begeleid door het triomfantelijk gelach van een intussen opgekuiste flik, die even later een stalen cel achter hem toesmeet, die al bonsde in zijn hoofd. De rest van de nacht was vervuld met een zachte angst, en venijn, tussen braakneigingen in. Hij braakte alsof er geen morgen bestond, op de deur, op de ongemakkelijke brits, als ze hem echt wilden beletten naar huis te gaan, zou deze nacht de flikken nog lang heugen. Uitgeput viel hij in slaap, een dood vogeltje in de bek, tot hij ruw werd gewekt door een wederom slaande hand, die hem een emmer reikte, met de barse mededeling, "Opkuisen nu, al die vuiligheid", hij keek verward rond, wist even niet waar hij was, tot hij de andere agent herkende in zijn slaapdronken angstdroom. De hele cel was bedekt met een laagje water en vuil ruikende smurrie wat een paar uur eerder nog werd verkocht als nr.7. "Je ouders zijn er om je te komen halen, volgens mij gaat dit niet jouw beste dag zijn, maar eerst kuisen, grote bek."
Het was toen, in zijn uur van nood, met een halfdronken kop, dat hij besefte dat de wereld niet onverdeeld eerlijk is. Zijn naïviteit werd van hem afgeschud, als een slang die vervelt en zijn nutteloze schubben achterlaat als een requiem in de tijd. De begrippen perspectief en relatieve oneerlijkheid drongen door als in een jongensdroom gegijzeld door zijn kwaaie broer, de angstdroom. Daar en nu besefte hij, dat de wereld niet op maat gesneden is van brutale jongelieden, met een verstand dat amper de dorpskern overstijgt. Hij moest snel opgroeien, kennis opdoen, de dorpskern ontstijgen en ontvluchten voor hij vertrappeld werd in de mêlee van onfortuinlijke drankorgelige voorvaderen voor wie het hemd nu eenmaal nader was de rok. Ze vervolgden hem op basis van weerspannigheid en toegebrachte slagen en verwondingen, hoewel hij haast zeker wist dat zijn verdediging a) zelfverdediging was, maar b) vooral een slag in het ijle. Zijn mondigheid, en brutaliteit leek hem zuur op te breken, en hij luisterde stomverbaasd naar het politieverslag, de wereld zonk hem in zijn schoenen bij zoveel oneerlijkheid en onrecht, maar toch werd hij veroordeeld en gevonnist als een doorsneecrimineel wiens mening nu eenmaal moet onderdoen voor de pijler van rechtschapenheid, die de politie vormt. Zijn zomervakantie bracht hij door op een kleine kamer, met andere jongeren, ver weg van huis, met enkel therapie en wat ontluchten. Hij wandelde vaak door de lange gangen, waarvan iedere deur een uitzicht bood op wat menselijke ellende. Voor zover verbittering kan toeslaan bij een jongen van 17 was dat grotendeels zijn deel. Ze verboden hem toegang en doorgang, hij werd overweldigd door het stof en beet grandioos in het zand. Hij kon zich enkel neerleggen bij de triomfantelijke glimlach van de zilveren vos, toen had hij pas door wat voor een klein, rancuneus wezen de mens in het bijzonder is. Een kleine misstap is genoeg voor jaren van vete en uiteindelijk bloedwraak als de eer moet worden gewroken, het klinkt mij nu zovele jaren later, als onzin in de oren, maar toen was Yanek nog beïnvloedbaar en ontvankelijk voor stemmen binnenin die hem eerder zeiden te strijden dan het hoofd deemoedig te buigen.
Maar het onvermijdelijke moest gebeuren, en gebeurde ook. Hij begon contacten te leggen met andere jongeren, verhalen uit te wisselen, te luisteren en zich om te scholen. Van verwarde puber werd hij een brok rancune en vijandigheid, die enkel met een boos geweten en een hart van zuiver graniet weer zijn cel mocht verlaten. Hij trok zich terug, hij paste daar als een tang op een varken, hij, de middenstandsjongen, het verwende nest, die nooit had leren vechten tenzij voor een ronde bal op het sportterrein. De beslissende dag voor zijn nabije toekomst, was dichterbij dan hij zelf dacht, de dag dat Thomas werd binnengebracht, Thomas, de jonge jongen die hij kende uit zijn dorp, zoon van een cafébaas, niet overmatig snugger, maar een brok puberale hormonen en opstandigheid, rebellie en revolte, voor zover dat geen synoniemen zijn, maar eerder elkaar aanvullende versterkingen. Thomas, die wat Yanek beslist goed uitkwam, verliefd was op zijn zus, en dus hem in bescherming nam. Hij werd verlost uit zijn isolement, en trok de rest van die lange zomer in het verbeteringsgesticht alleen nog op met Thomas, de jongen die moest zitten voor het stelen van zijn vaders auto. De feit dat ze beiden waren geklist door zilvervos, was een handige bijkomstigheid.
Jaren vergleden in een snelle opeenvolging van zinloosheid, Yaneks afdaling werd verder ingezet, handig begeleid door Thomas, die leefde met een kwaadheid alsof een inwendig vuur in hem was ingestoken bij een onwillige couveusebevalling met onherroepelijke verlostang. Thomas was kwaad op de wereld, de wereld die hem niet met open armen ontving, en waarvoor hij zijn leven lang wraak zou nemen, voor zoveel gebrek aan hoffelijkheid. Al gauw waren tennissokken en T-shirts in de plaatselijke sportwinkel niet langer het doelwit, ze specialiseerden zich in fietsen en kleine bromfietsen, die begerig stonden te blinken met een bouwvallig slot. Zij stalen en genoten van de opwinding van de misdaad, ze reden met hun buit naar Antwerpen en verkochten daar, in de verlokkelijke grootstad brommertjes aan schimmige figuren die ze ontmoetten op nog schimmiger pleinen. Met de buit kochten ze weed, en later ook cocaïne, en xtc. De initiële roes was onverbiddelijk voor onvolgroeide kinderhersenen, en smaakte naar meer, meer dan de beurzen van puberende jongeren konden dragen ,in elk geval. Ze besloten de koe bij de hoorns te vatten en Aartselaar, het slaperige provinciale nest, de eerste stap tussen grootstad en Rupelstreek werd hun geliefkoosde gewingewest. Eerst verkochten zij nog aan meeloperige jongeren, wat ze in Antwerpen konden vinden, zij hadden de contacten gelegd, de winst was hun deel, en rookten inhalig de opgedane winst op verlaten trappen en eenzame appartementen van onbekenden. Ze ontmoetten het verval van de straat, afgedankte tienermoeders, junkies, die hun winsten opmerkten, en wisten dat ze altijd in de markt waren voor een plaats om hun winsten op te roken, voor een kleine prijs konden ze terecht, voor wat drugs en wat jongensbegeerte. Yanek en Thomas rookten en genoten, ze neukten en verwaarloosden, ze groeiden op als het ware voor rad en galg, voor de spreekwoordelijke uitdrukking zelfs maar in zwang raakte, leek het wel. Zij smeedden snode plannen, hun winstaandeel was niet genoeg nu de verslaving was opgewekt in het provinciale nest. Ze leerden over bijproducten, amfetamine, speed, Articaine, een lokaal verdovingsmiddel gebruikt door louche tandartsen, en gemalen glas. Ze versneden de drugs en haalden grotere winsten binnen, ze leefden in een opwindende wereld van dealers en prostituees, zakenmannen en straatmadeliefjes, en vergokten, versneden, rookten, en streken fabelachtige winsten op die ze verbrasten in onbestemde Antwerpse kroegen in gezelschap van inhalige bijstandsmoeders.
De eerste conflicten ontstonden met meer ervaren Albanezen, zij leerden bij over hardheid en meedogenloosheid en lieten enkele junkiehoertjes voor zich werken, een aantrekkelijker winstaandeel werd aangeboord door tippelmadelieven die de kost verdienden op hun rug. Slechts af en toe moesten ze vechten, slechts af en toe was een pak slaag hun deel, voor zij nog grotere leeghoofden vonden die de klappen incasseerden in hun plaats. Voor ze het wisten hadden ze een netwerk uitgebouwd van verloren jongeren die rookten en snoven alsof er geen morgen bestond, die neukten alsof ze nog nooit een vrouw hadden gezien en die vochten alsof ze onkwetsbaar waren, een leuk bijverschijnsel van de cocaïne. Af en toe werden ze genaaid, af en toe was een breuk hun deel, maar nooit was hun schade zo erg dat ze geen bescherming konden bieden of althans de illusie daarvan. In vergelijking met de Albanese bendes hadden zij slechts een kleine opbrengst, maar het werd al gauw een doorn in het oog, in het Antwerpen geregeerd door Hoxha en trawanten. De situatie werd heet onder hun voeten, ze speelden met vuur, de wannabe-criminelen, toen zij uiteindelijk verklikt en gepakt werden door Antwerpse superflikken was dat eerder een opluchting als een bestraffing, beter zij, dan Albanese wraak. Zij luisterden gelaten, en sponnen een heel verhaal, van hardhandige meesterbreinen en loslippige vrienden, niet voor niets hadden zij de "Usual Suspects" gezien. Zij waanden zich onaantastbaar, geslepen in hun verrukkelijke domheid, het alternatief waar Antwerpen altijd had op gewacht. Zij leerden tot hun scha en schande dat een rechter niet veel ophad met zoveel megalomanie en konden enige maanden slijten in een Antwerpse cel, zij waren gepromoveerd, kleine domme kinderen waren geworden tot jonge domme pubers. Maar daar zaten ze veilig, daar kon niemand hen raken, tenzij de hallucinerende celgenoot.
Hij was een bleke jongen, met lange blonde haren, piekerig, met afgesleten punten, met grote blauwgrijze ogen waarin de waanzin te lezen viel. Hij hield zich constant bezig met interne conversaties waarin hij telkens het onderspit dolf. "De demonen zijn me weer te machtig" zei hij veel. Altijd zenuwachtig met een verstarde grijns om de roze, vrouwelijke lippen. Hij leefde in een wereld bevolkt met stemmen, waarvan hij dacht dat de cipiers ze rechtstreeks onder zijn hersenpan inspraken. Hij werd woedend elke keer als Yanek de radio opzette of de tv wou opzetten die gemakkelijkheidshalve naar de muur was gekeerd."Weet je dan niet dat ze me bestoken met boodschappen op radio en TV omdat ze mij anders niet bereiken kunnen." Yanek probeerde met hem te praten, hem te overtuigen van de onzin van zijn ideeën, maar hij leek wel te praten tegen een muur. Langzaam hield hij ermee op en begon de jongen te observeren, die verstrikt was in zijn eigen kleine wereld en private hel daar in de kleine cel. Angstaanvallen waren vaak zijn deel, dan boog hij amechtig voorover en doormidden om zijn lichaam ruimte te geven voor de aanslag van de demonen die hem constant bestookten met haatboodschappen. Af en toe huilde hij, was het hem te machtig, dan had hij de strijd verloren. Het lastigste van heel de affaire voor Yanek was dat de jongen amper sliep, ondanks de toevloed van slaappillen die de cel overspoelden, 1 uur, 2 uur niet meer, als de totale uitputting hem had bereikt. Op een keer werd Yanek geschrokken wakker, de bleke jongen stond over hem gebogen en wreef onophoudelijk over zijn moedervlek die zijn gezicht ontsierde. "Het teken van de duivel, 666, jij bent een van hen." Yanek gaf hem onwillig een klap, en veroorzaakte een lawine van bloed, die spoot over hem, de bleke jongen trok zich jammerend terug in een hoek van de cel, hem aanstarend alsof hij de duivel in persoon was tegengekomen. Het was pas toen dat Yanek besefte wat de ongelooflijke mogelijkheden als hij de bleke jongen er maar van kon overtuigen zijn pillen niet te te nemen, die ongetwijfeld in een demonische fabriek waren geproduceerd om hem voorgoed op te zadelen met angstaanvallen.
Het was niet moeilijk de bleke jongen te overtuigen, hij stond haast vanzelf tegenover de psychiatrische hulpverleners in de gevangenis, die al zo overwerkt waren, 1 per penitentiaire instelling dat moeilijke gevallen haast vanzelf aan hun lot werden overgelaten. De bleke jongen was uiterst gevoelig voor de vele suggesties, die Yanek hem onophoudelijk influisterde om hem verder te isoleren, zijn zelfbeeld en zelfwaarde waren zo laag dat hij zou springen voor elke vriendelijke stem die zijn lijden verlichtte. En Yanek was de enige vriendelijke stem, in weerwil van de cipiers en de medegevangenen die de bleke vrouwelijke jongen eerder als ideale boksbal gebruikten om hun uitgebreide frustraties op bot te vieren. Hij overtuigde hem om zich af te keren van de weinige familie die hem nog bezocht om hem verder in de greep te krijgen. Het ging te eenvoudig, verbaasde Yanek er zich over, als het afpakken van een lolly van een baby. Het ging gepaard met veel gejammer, geschreeuw, gehuil en gejerimiëer, maar uiteindelijk haalde Yanek zijn slag thuis. De bleke wereldvreemde vrouwelijke jongen maakte deel uit van een plan, een snood plan, een misdadig plan, een weerzinwekkend plan, maar alle zaken op zijn tijd, ik moet niet vooruitlopen op zaken zo dramatisch en degoutant dat zij in de loop van de geschiedenis al geschrapt werden om geen navolgers te krijgen, of anderen niet op ideeën te brengen. De bleke vrouwelijke jongen was als was in Yaneks handen, Yanek was voor hem een god, die hij met een aandoenlijke affectie verdedigde, als een kleine tandeloze puppy. Misschien zou u, ietwat normale lezer, voor zover ik tenminste hoop, enig medeleven of empathie om een duurder woord te gebruiken, maar sommige gevoelens waren Yanek weliswaar niet vreemd, maar op zijn minst onvertrouwd, hij was egocentrisch en narcistisch, haast psychopathisch overtuigd van zijn gelijk, het ontbreken van emoties was voor hem de normaalste zaak, maar belangrijker voor dit verhaal, hij was een geboren manipulator, sluw, charmant en innemend die aasde op de kleinste onzekerheid om zijn positie te bepalen aan de hand van zijn crimineel intern kompas dat altijd op onweer stond.
Meer kan ik niet schrijven, de toekomst is nog niet bepaald, de waanzin is aanwezig als oude liefde ...hou mijn statussen in het oog, het eindspel is nader dan u denkt ... het verleden is de oorzaak van de toekomst met het heden enkel nog als spelbreker ...U bent gewaarschuwd, doe er uiteindelijk uw voordeel mee, u beschikt nu over de voorkennis, de natte droom van elke beursspeculant. Wat er staat, te gebeuren, ligt al vast, de voortekenen zijn daar, mss ontbreken nog enkel de middelen, maar daar wordt aan gewerkt ...
FIN (To be continued)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten