Marek, was stilaan aan het verdwijnen in zijn eigen herinnering, de flarden geheugenspinsels die zijn geest doorflitsten. De langzame aftakeling van zijn vader prominent. Vreemd genoeg kon hij de stem niet meer plaatsen, maar wel de waterige blauwe ogen die hem haast wanhopig verwijtend aanstaarden toen de geest al lang was gestorven. Hij kreeg het beeld niet meer uit zijn hoofd, de stilte getuigenis van een verwijderingsproces tussen zoon en moegestreden vader. De dag erna was het allemaal voorbij, die dagen wel nog helder, haast chronologisch kon hij zeggen wat hij had gedaan na die fatale uren. Veelzeggend genoeg was hij toen in Antwerpen, wat hem later kwalijk genomen werd door de heksachtige tante, de verstoorde familierelatie een beeld van de radeloosheid van de geest, die een uitweg zoekt in haat en vijandigheid. De tante werd nu vermeden, consequent het hoofd afgewend, ze sloop nog voort in de buurt, haar lange haren verwilderd, de kleine mond en spitse kin en haar afgrijselijke magerzucht stille getuigen van een tijd waar verbrandingen waren toegelaten. De Spaanse inquisitie echter uitgestorven, dus hij duldde haar mondjesmaat, haar gif was toch al verspreid in de harten van wie het aanbelangt.
De vader/zoon-relatie, bron van zovele literatuur was vroeger al misgelopen, en beiden waren onbekwaam ze in zijn stervende uren bij te leggen. De woorden uitgestorven, overbodig, alleen de ogen achtervolgden hem in zijn geest. Waar het was misgelopen, haast moeilijk te zeggen, vaak is het een organisch proces, Marek had hem al lang vergeven, zijn eigen schuldvraag onbeantwoord. Het vergiftigde zijn geest.
De verschillen uitgesproken, gematerialiseerd in de afwijzing van de lange blonde haren van de rebelse zoon en de afwijzing van het kleinburgerlijke karakter en wereldvreemdheid van de vader. De verwijten onuitgesproken, waarschijnlijk de liefde te groot, maar de verwijdering totaal. Enkel nog in vrouwen en voetbal vonden ze elkaar, het uitgesproken mannelijk medium om gevoelens en gesprekken te overschrijven.
Marek betreurde zijn dood, miste hem die hij vroeger had gehaat met een kinderlijke hardnekkigheid, die zijn puberaal gedrag oversteeg. Zijn schuld overwoekerend, zijn ontsporing totaal. Hij moest even stilstaan bij het vroegtijdige overlijden, hij kende de duistere gewrochten van ontkenning en negatie, maar kon ze enkel niet toepassen op zijn verhaal.
Ondertussen was zijn grootmoeder verhuisd naar een home waar ze langzaam wachtte op haar eigen aftakeling, geholpen door de heksachtige tante die elke dag langskwam om een volmacht in de wacht te slepen. Marek vermeed het tehuis, waar de zachte stank van veroudering en oude dood rondhing, die hij zich maar al te goed herinnerde. Hij liet de tante vrijspel, om de nadagen van zijn grootmoeder haast te verpesten tot haar oude geest het uiteindelijk opgaf en een hersenbloeding haar opbrak, ze had nooit toegestemd in de smeekbedes van de tante , geloof gehecht aan het zachte gif dat onophoudelijk werd verspreid. De oude vrouw had pit, had een sterke geest, aanvallend en vijandig, in het enige gesprek dat ze toen nog hadden had hij erop gedrukt haar eigenheid en vrije geest te bewaren, ze was dan wel oud en versleten, haar geest nog vlijmscherp.
Het huis was indertijd verlaten, de oude geesten hingen er nog rond. Marek bezocht het huis op zoek naar sporen van een gelukkige en verloren gewaande jeugd, op zoek naar sporen van zijn vader, om zijn hel en calvarietocht beter te kunnen plaatsen. Het huis was verworden tot een bouwval, met enkel nog water en elektriciteit ter zijner beschikking. Hij waarde lange uren rond in de donkere kamers op zoek naar herkenning en begrip, uiteindelijk had hij er de eerste jaren van zijn jeugd doorgebracht. Zijn favoriete plek was de duivelskring in de tuin, een ronde aangeplant door zijn grootvader, waar hij vaak in verdween om zijn kinderboeken te lezen. Marek haalde zich nog de zon voor de geest, die stralend scheen op zijn kinderbol in de verloren, verwilderde tuin. De struiken en het dorre gele gras hadden nu vrij spel, de hele tuin overwoekerd, haast onmogelijk het einde te zien of het terrein te betreden, de natuur had haar werk gedaan, de seringen zongen hun zachte lied, of waren het krekels, feit was dat de wilde tuin haast leek te zoemen van dierlijke insectenpracht en leven.
Marek nam een besluit, dat haast zijn hele verdere leven zou bepalen, bij besloot de tuin op te knappen, dat was tenminste nog een overzichtelijke taak, het huis was onbegonnen werk. Hij snoeide struiken met de heggenschaar, hij ruimde de glasbreuk op van de ingevallen serre, hij verwijderde stenen uit alle mogelijke hoeken, met als werktuigen een heggenschaar, een kruiwagen en een zaag.
Hij verwijderde bomen in alle mogelijke levensvormen scheefgegroeid, hij ging tenslotte het gele gras te lijf met een verouderde zeis. De beweging werd haast monotoon, duizendmaal herhaalde hij de scherpe beweging, de activiteit werd meditatief, hij droomde weg, haast naakt in de verwilderde tuin van een beter leven, van vervlogen herinneringen, hij herhaalde de scherpe beweging met de zeis duizendmaal, "zjoef" het geluid van de zeis die het verdorde gras neersloeg. Langzaamaan werd hij gelukkig, de lichamelijke activiteit werkte bevrijdend, het lichaam dat overneemt, hij werkte als een dolleman in een van de hittegolven die ons land toen doorjoeg.
Tot hij uiteindelijk een dag besefte, dat geen glas moest worden geruimd, geen stenen weggehaald, geen gras verwijderd, de tuin was leeg, hij kon het terrein betreden trots als een laffe pauw. Zijn opdracht was geslaagd, hij had de tuin leeggehaald, en plots dan bemerkte hij de verschrikte ogen van de buren, en realiseerde hij zich plots in zijn gelukkigste moment, dat heel zijn leven was ingestort.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten