De ochtend komt weer op in het oosten, de vogels fluiten hun verwijtende lied
weer een nacht
verspild, opgedraaid van de creativiteit de slaap ontbreken
mijn bleke huid
brandt nog na van de eerste middagzon die de vriendentuin toeliet
de lucht kleurt
blauw, de dageraad ontwaakt, de dag gaat onvermijdelijk aanbreken
ik vervloek de
afspraak in de zotte morgen, een onbehoorlijke geeuw in het verschiet
ik neem een
zwijgende trek en kijk toe hoe de rook blauwgrijs een litteken
vormt in de lucht,
mijn kat rekt zich uit en maakt zich klaar in haar warrig gebied
ondoorgrondelijk strijkt
ze langs mijn benen, een miauw aan het opsparen
als ik haar bakje
vul, weer tevredengesteld, zuchtend zet ik koffie
ik hoor de motor
van de postbode en een zachte tevredenheid overspoelt me
de voormiddag
strekt zich uit als een middeleeuws wandtapijt aan een muur
ik sla de krant
open en lees de krantenkoppen, ik wandel met empathie
door het nieuws en
de sport, ondertussen fluistert de ochtendpresentator dwaze
melodieën in mijn
ontvankelijke oren, ik weet de dag niet te halen zonder siësta uur
Sonnet 166
De ochtend komt weer op in het oosten, de vogels
fluiten hun verwijtende lied
weer een nacht
verspild, opgedraaid van de creativiteit de slaap ontbreken
mijn bleke huid
brandt nog na van de eerste middagzon die de vrienden tuin toeliet
ik vervloek de
afspraak in de zotte morgen, een onbehoorlijke geeuw in het verschiet
ik neem een
zwijgende trek en kijk toe hoe de rook blauwgrijs een litteken
ondoorgrondelijk strijkt
ze langs mijn benen, een miauw aan het opsparen
als ik haar bakje
vul, weer tevredengesteld, zuchtend zet ik koffie
ik hoor de motor
van de postbode en een zachte tevredenheid overspoelt me
de voormiddag
strekt zich uit als een middeleeuws wandtapijt aan een muur
ik sla de krant
open en lees de krantenkoppen, ik wandel met empathie
melodieën in mijn
ontvankelijke oren, ik weet de dag niet te halen zonder siësta uur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten