die me als eerste warm maakte
voor de dichtkunst,
De erfenisjager
Jij weet dat er op je erfenis gejaagd wordt, en jij weet dat hij die je
achternazit hebzuchtig is, en je weet wat hij wil, Marianus. Toch schrijf je in
je testament, stommerik, dat hij je erfgenaam is en wil je dat hij in jouw
plaats komt, waanzinnige. 'Hij zond toch grote geschenken.' Maar hij zond ze
aan een vishaak; en kan een visje de visser liefhebben? Zal hij jouw lot betreuren
met echte tranen? Indien je verlangt, Marianus, dat hij zal huilen, geef hem
dan niets.'
Het bezit van Candidus
Candidus, jij hebt landerijen voor jou alleen
en geld voor jou alleen
jij hebt gouden schalen alleen
en jij hebt een gouden servies alleen
je hebt Massische wijn alleen
en Caecubische wijn uit het jaar van Opinius alleen
jij hebt je hart alleen
en alleen je talent.
Alles heb je voor jou alleen
- weet dat je me dit wil ontkennen! -
maar je vrouw, Candidus, die heeft iedereen!
Paula en Priscus
Jij wil met Priscus trouwen, Paula. Ik ben niet verbaasd: jij hebt een
goede smaak. Priscus wil niet met jou trouwen , Paula. Ook hij heeft een goede smaak.
De
Dichter
O Pontilianus, waarom stuur ik mijn boekje (gedichten) niet naar jou? Opdat
jij de jouwe niet aan mij zou zenden, o Pontilianus.
Aangelengde wijn
Continuis vexata madet vindemia nimbis:
non potes, ut cupias, vendere, copo, merum.
De regen kwam en hield maar aan:
het wijngebied heeft blank gestaan.
Jij, kroegbaas, verkoopt om die
reden
de wijn dit jaar niet onversneden.
Twee beroepen met dezelfde aanpak
Chirurgus fuerat, nunc est vispillo Diaulus.
Coepit quo poterat clinicus esse modo.
Diaulus was chirurg ooit, maar
ruimt nu lijken, al een jaar.
Met mensen handelt hij toch raar.
Hij legt ze plat, het geeft niet
waar:
op de snijbank of de baar.
Badgasten
Invitas nullum nisi cum quo, Cotta, lavaris
et dant convivam balnea sola tibi.
Mirabar, quare numquam me, Cotta, vocasses:
iam scio, me nudum displicuisse tibi.
Jij vraagt iemand slechts te eten
als je mét ‘m in bad hebt gezeten.
’t Zijn alleen de baden, vrind,
waar jij steeds je gasten vindt.
Wel blijft het raadsel levensgroot,
waarom je mij nou niet eens noodt.
Ik denk: jij ziet me niet graag
bloot.
toch ben ik niet zo vroegrijp als
Rimbaud die op zijn
Le Dormeur du Val
C'est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D'argent; où le soleil, de la montagne fière,
Luit: c'est un petit val qui mousse de rayons.
Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort; il est étendu dans l'herbe, sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut.
Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme:
Nature, berce-le chaudement: il a froid.
Les parfums ne font pas frissonner sa narine;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine
Tranquille. Il a deux trous rouges au côté droit.
De Slaper in het Dal
Een kuil vol groen waar een rivier door zingt
Die ’t kruid met flarden zilver onbesuisd
Bespat; vanaf het fier gebergte blinkt
De zon: een klein dal dat van stralen bruist.
Een jong soldaat, blootshoofds, met open mond,
De nek in blauwe kers gedompeld, ligt
In openlucht te slapen op de grond,
Bleek in zijn groene bed vol plenzend licht.
Zijn voeten in het lis, zo slaapt hij. Zwakjes
Lachend zoals een ziek kind, soest hij zachtjes:
Natuur, wieg hem vol warmte: kou heeft hij.
De geuren doen zijn neusvleugels niet trillen;
Hij slaapt in de zon, één hand op zijn stille
Borst, rechts twee rode gaten in de zij.
C'est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D'argent; où le soleil, de la montagne fière,
Luit: c'est un petit val qui mousse de rayons.
Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort; il est étendu dans l'herbe, sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut.
Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme:
Nature, berce-le chaudement: il a froid.
Les parfums ne font pas frissonner sa narine;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine
Tranquille. Il a deux trous rouges au côté droit.
De Slaper in het Dal
Een kuil vol groen waar een rivier door zingt
Die ’t kruid met flarden zilver onbesuisd
Bespat; vanaf het fier gebergte blinkt
De zon: een klein dal dat van stralen bruist.
Een jong soldaat, blootshoofds, met open mond,
De nek in blauwe kers gedompeld, ligt
In openlucht te slapen op de grond,
Bleek in zijn groene bed vol plenzend licht.
Zijn voeten in het lis, zo slaapt hij. Zwakjes
Lachend zoals een ziek kind, soest hij zachtjes:
Natuur, wieg hem vol warmte: kou heeft hij.
De geuren doen zijn neusvleugels niet trillen;
Hij slaapt in de zon, één hand op zijn stille
Borst, rechts twee rode gaten in de zij.
zestiende al schitterde of zo
geniaal als Neruda
met zijn verbluffende beschrijvingen en woordkunst
Deze nacht kan ik de meest trieste verzen schrijven.
Schrijven, bijvoorbeeld: “De nacht is vol sterren,
en de sterren zijn blauw en trillen in de verte.”
en de sterren zijn blauw en trillen in de verte.”
De nachtelijke wind draait in de hemel en zingt.
Deze nacht kan ik de meest trieste verzen schrijven.
Ik hield van haar, en soms hield ze van mij.
Ik hield van haar, en soms hield ze van mij.
Op nachten als deze hield ik haar in mijn armen,
Ik kuste haar keer op keer onder de eindeloze hemel.
Ik kuste haar keer op keer onder de eindeloze hemel.
Ze hield van me, en soms hield ik van haar.
Hoe kon men niet houden van die grote stille ogen.
Hoe kon men niet houden van die grote stille ogen.
Deze nacht kan ik de meest trieste verzen schrijven.
Denken dat ik haar niet heb. Voelen dat ik haar verloren heb.
Denken dat ik haar niet heb. Voelen dat ik haar verloren heb.
De immense nacht te horen, nog immenser zonder haar.
En het vers valt op de ziel and dauw op het gras.
En het vers valt op de ziel and dauw op het gras.
Wat doet het er toe dat mijn liefde haar niet kon houden.
De nacht is vol sterren en ze is niet bij mij.
De nacht is vol sterren en ze is niet bij mij.
Dat is alles. In de verte zingt iemand. In de verte.
En mijn ziel is ontevreden haar te hebben verloren.
En mijn ziel is ontevreden haar te hebben verloren.
Als om haar dichter te brengen, is het mijn blik die haar zoekt.
Ook mijn hart zoekt haar, en ze is niet bij me.
Ook mijn hart zoekt haar, en ze is niet bij me.
Dezelfde nacht maakt de dezelfde bomen wit.
Maar wij, die van toen, zijn niet meer dezelfde.
Maar wij, die van toen, zijn niet meer dezelfde.
Ik hou niet meer van haar, dat is zeker, maar hoe heb ik van haar
gehouden.
Mijn stem tracht de wind te vinden om haar oor te bereiken.
Mijn stem tracht de wind te vinden om haar oor te bereiken.
Van een ander. Ze zal zijn, van een ander. Net als voor mijn kussen.
Haar stem, haar helder lichaam. Haar oneindige ogen.
Haar stem, haar helder lichaam. Haar oneindige ogen.
Ik hou niet meer van haar, dat is zeker, maar misschien hou ik van haar.
De liefde is zo kort, de vergetelheid zo lang.
De liefde is zo kort, de vergetelheid zo lang.
Want op nachten als deze hield ik haar in mijn armen,
En mijn ziel is ontevreden haar te hebben verloren.
En mijn ziel is ontevreden haar te hebben verloren.
Zelfs al is dit de laatste pijn die ze me doet lijden,
en zijn deze de laatste verzen die ik voor haar schrijf.
en zijn deze de laatste verzen die ik voor haar schrijf.
Duizenden zijn me voorgegaan met
wisselend succes,
het onmiskenbaar gebrek aan
talent wordt enkel overtroffen
door de grootsheid van mijn
dromen, een situatie zo rampzalig
dat ze volgens De Botton enkel
kan leiden tot frustratie,
onvervulde dromen of literair boerenbedrog
Ik ben geen zuivere poëet,
schrijf eerder proza met een
poëtisch kantje, dus sinds kort
waag ik me ook aan proza, zoals
grote voorbeelden, Irvine Welsh,
of in Vlaanderen Mennes,
Brusselmans of Verhulst, maar voor
het schrijven van proza mis ik
discipline, een blad per dag
bedraagt mijn magere productie
De opzet is groots, het stramien
bekend, enkel de pagina’s
volgen met een treuzelgang, ik
twijfel aan mezelf, hou niet
van het hoofdpersonage,
ongelukkig is de man die in zijn eigen
vel zit en dat gezelschap niet
verdraagt
Toch blijf ik verder ploeteren,
de hoeveelheid van betekenisloze
jobs is overweldigend, al wil ik
graag solliciteren voor copywriter,
wat me lijkt aan te sluiten bij
mijn literaire aspiraties, met mooi loon,
hopelijk valt een appel uit de
kast, voor ik opgeslorpt word door
het banale, uitsluitend heb ik
mijn momenten voor en na het werk
om op te wegen tegen de zinledige
uren op den bureau
Geen opmerkingen:
Een reactie posten