Plato
Ach, de licht -en luchthartigheid,
de kilheid, het onvermogen tot voelen,
waarmee ik vroeger omging met menig vrouwenhart
Ooit gekwetst, door mijn eerste liefde,
vastbesloten om dit nooit meer mee te maken,
en bereid tot menig slachtpartij
in haar naam
Ach, hoe kil en wreed,
word ik nu ontvangen door de schoonheid en vrouwelijkheid
van menig meisjeshart
Alsof ze mijn wreedheden aanvoelden,
en nu wraak nemen in de plaats van een onbekende zuster
Karma is onveranderlijk mijn deel,
tot ik weer bemin,
laat ik sterven,
voor ik weer een bloem vertrappel
of een insect neersla met een blik
mijn karma is reeds dat van een hartenmoordenaar
de stempel, zwart van onuitwisbare inkt op mijn gezicht
De geruchtenmolen draait weer door,
ik ben weer gevallen voor een meisjeslach,
nietsvermoedend te lopen op een dolk
van een vrouwelijke schorpioen
die reeds met haar gifangel zwaait
boven mijn nietsvermoedende borst
Zwartgeblakerd, aan de randen verbrand,
ik stof mijn hart af en bereid me voor op een nieuwe sprong
in het ijle, in het onbekende, het gedurfde
maar deze keer, vergezeld door een chaperonne
die me moet behoeden voor meer dwaasheid
en dadendrang,
ik bied mijn hart aan op een fluwelen kussen,
en hoop ondertussen dat de messen niet zijn gewet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten