haar lange vingers strekken zich uit,
akelig als een verdorde hanenpoot
zij koestert de nietigheid
het oneindige wezen
De afwezigheid van warmte,
menselijkheid als een mokerslag
wervelwind van willekeur
achterdochtige jaloezie
bespeelt mijn werkelijkheid
De zondaar werpe de eerste steen,
samengebald karakter
een leven in slogans en clichés
ik parafraseer, ik vul aan
leven tussen de stippellijnen
de krijtlijnen tekenen zich af
karikatuur van een bestaan
de dondergod torent boven me uit
ik laveer, kadreer, vereer
De kou doortrekt mijn botten
spieren in een samenhang van broosheid
verlangend naar de maan en de sterren
verschroeid door een blauwe zon
een oceaan van velden
Parelend geklater
stenen weerkaatsen
het prille geluk
de verstomming van ons blijven
moegestreden richt ik me op
geen woord ondoordacht
mijn kattin koestert de momenten
ik ben er voor haar
als een drenkeling die zich aangetrokken voelt
tot een reddingsboei
ik spartel, ik watertrappel
ik misluk
ik blijf staan
en kijk je doordringend aan
hoe kan ik je overtuigen
hoe verander ik de baan van de zon
de loop van de sterren
hoe verover ik je hart
ik ben op het slechte pad
de weg naar de duisternis
als een dwaalicht
langzaam mijn pad verlicht
en langzaam plagend uitdooft
ik ben alleen met mijn gedachten
wat een hart niet vermag
de donkerste kunst
de prachtigste woorden
de gekoesterde ellende van een would be-kunstenaar
Ik bezorg je de stuipen
ik jaag je de kast op
niet meer zo dan mezelf
ondraaglijk bestaan
in de huid van een gewond dier
Geen opmerkingen:
Een reactie posten