dinsdag 1 mei 2012

Sonnet 136

1 mei, de Dag van de Arbeid is een typische feestdag letterlijk
ik heb gisteren dus gefeest met vrienden tot een stuk in de nacht
dat dit voor de hersencellen en voor het brein niet bevorderlijk
is, is elementair. Het gesprek slingerde van mijn onfortuinlijke banenjacht
over elkanders kleine tekortkomingen, fetisjen en complexen tot het rechterlijk
gestel.  Soms denk ik dat wij de bedenkers waren van het decadentisme, lacht
de duistere nacht emotionele overpeinzingen toe, soms valt de avond lasterlijk
over het genoegen om over afwezige vrienden liederlijk te spreken, geminacht
het onvermogen om met een stuk in de kraag de viool van het zelfbeklag
te bespelen, verheerlijkt de ironie van de balk en de splinter en de pot
en de ketel, wij verdrinken de toekomstige kater met een hardnekkigheid
waardoor je zou vermoeden dat dit de laatste avond is op aarde, kerstmisgedrag
wordt allengs meer vergeten, was Dyonisos uiteindelijk niet de beschermgod
van bacchanalen en poètes maudits, van Rimbaud tot  Verlaine en poëtische vrijheid.



Onderkant formulier











Français
Poème:
Le Dormeur du Val
Arthur Rimbaud


Le Dormeur du Val

C'est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D'argent; où le soleil, de la montagne fière,
Luit: c'est un petit val qui mousse de rayons.

Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort; il est étendu dans l'herbe, sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut.

Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme:
Nature, berce-le chaudement: il a froid.

Les parfums ne font pas frissonner sa narine;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine
Tranquille.
Il a deux trous rouges au côté droit.

De Slaper in het Dal

Een kuil vol groen waar een rivier door zingt
Die ’t kruid met flarden zilver onbesuisd
Bespat; vanaf het fier gebergte blinkt
De zon: een klein dal dat van stralen bruist.

Een jong soldaat, blootshoofds, met open mond,
De nek in blauwe kers gedompeld, ligt
In openlucht te slapen op de grond,
Bleek in zijn groene bed vol plenzend licht.

Zijn voeten in het lis, zo slaapt hij. Zwakjes
Lachend zoals een ziek kind, soest hij zachtjes:
Natuur, wieg hem vol warmte: kou heeft hij.

De geuren doen zijn neusvleugels niet trillen;
Hij slaapt in de zon, één hand op zijn stille
Borst, rechts twee rode gaten in de zij.













Geen opmerkingen:

Een reactie posten