dinsdag 12 november 2013

De gruwel (kortverhaal)



“De gruwel, de gruwel, de gruwel” parafraseerde  sergeant Elliot een oude film over de Vietnam-oorlog.  Hij blikte ietwat moedeloos in een kapotgeschoten straat, waar de skeletten van burgerwoningen de moed ophielden.  De muren zakten troosteloos in elkaar, zwartgeblakerde gaten in ouderwetse herenwoningen.  Soms ontbrak de voorgevel, soms de achtergevel, een radio vermeldde triomfantelijk een nieuwe overwinning op de aartsvijand, gevolgd door een vrolijk deuntje. Geërgerd schopte hij een rat weg, die zich te goed deed aan de ingewanden van een kind dat in een groteske houding over een stoel lag.  Om enkel de vlucht te nemen als onder het kind de rest van de rattenfamilie hem grijnzend aanviel, grote blauwzwarte ratten, groot als een volgevreten knaagdier.  Als er een overwinnaar was van de oorlog, dan waren het de ratten wel.  De soldaten deden al lang geen moeite meer om lijken van de vijand te begraven.  In minder dan een week waren de skeletten kaalgevreten en leeggeplukt, waarna ze tenminste nog een spelletje voetbal konden spelen, of Shakespeare konden naspelen, “Alas, poor Yorick”, hij schudde het hoofd, niets zo vervreemdend als de meesterbard in een smerige oorlog, hoe meer ze probeerden om het als thuis te laten voelen, hoe meer de heimwee een gat in hun maag brandde.  Sergeant Elliot zocht en vond een rustig plekje om te eten, armoedig astronautenvoer dat naar niets smaakte maar de maag vulde.  Hij kneep de zilveren tubes leeg in een hongerige mond, en dronk van zijn ijzeren veldfles, het water smaakte metalig, maar net niet smerig genoeg om terug uit te kotsen.  Hij vulde de veldfles in een lege keuken, waar een rijkelijke eiken keuken herinnerde aan betere tijden.  Na te wachten tot de bruine smurrie was weggespoeld, klaterde het heldere water neer, en deed een moedige poging de bloedvlekken te verwijderen die kleefden op het blauwgroene marmer.  Dit was echt de woning van een rijke familie geweest, de jongen die nu avondvoer was voor de ratten keek hem aan met lege uitgebluste ogen.  Waarschijnlijk was hij een plunderaar geweest uit een arme buurt, die iets te vroeg was geweest, de schotwonden leken wel uit een ouderwetse Kalasjnikov te komen.  Sergeant Elliot bestudeerde het van alle waardigheid ontdane lichaam nauwkeurig, terwijl de ingewanden van de jongen een uitbundige dans leken te maken, een van de ratten deed zich blijkbaar te goed aan het inwendige.  Sergeant Elliot kon een geeuw niet onderdrukken, maar dit was geen goede plaats om te slapen.  De kadavervreters waren hem iets te bloeddorstig, ook een sergeant in rust zou wel eens een uitstekende prooi voor hen zijn.   Hij stond zuchtend op, in een huis, in een stad waarvan hij altijd de naam vergat, in een land met onbestaande grenzen, maar een goed betalende stam die zijn rijkelijk loon kon betalen.  De oorlog was lucratief, hij had de adrenaline nodig, zijn bankrekening dikte alsmaar aan, wat hem de luxe bood in zijn zeldzame vakanties de mooiste vrouwen te entertainen.  Sergeant Elliot keek naar het kind, en droomde weg, van de wulpse vrouwen in Beirut tot het maken van een laatste slag, de bronnen van de sjeiks zouden wellicht binnenkort opdrogen, hoewel de steenrijke magnaten hier maar het oprapen lagen.  Elliot maakte zich ongerust, hij hield niet van losse eindjes, en zeker niet van leugenachtige sjeiks die hem naar de mond praten met een gevorkte tong terwijl koude bruine ogen hem minachtend aankeken en hem vervloekten.  Hij hield het hier al jaren vol, maar nooit werd hij aanzien als een gelijke.  Na het vertrek van de Amerikanen, werd hier goud geboden voor een goede soldaat.  Elliot had zijn kans geroken, en was gebleven en sinds het centrale gezag was weggevallen, beschermde iedere krijgsheer afzonderlijk met een bende huursoldaten zijn eigen stukje paradijs.  Het gemak waar hier over een paradijs werd gesproken, terwijl Elliot bij zichzelf bedacht dat de hel waarschijnlijk dichter bij een waarachtige omschrijving kwam.  Maar dit was hun land, hun bloed, hun eer, Elliot kon er enkel wel bij varen.


Met gillende banden over de geplaveide weg kwam een splinternieuwe Jeep aangestormd, hij hoorde de sukkels al een kilometer voor de snuit van hun machine de hoek omdraaide.  Jongemannen met baarden, amper 18, die hun parodie op de Jihad kwamen voeren. Jongens in een kaftan, met voor hun uit de getuigen van de allernieuwste machinerie.  “Kanonnenvlees” , dacht Elliot schouderophalend.  Zolang deze dwazen hun strijd voerden, was het kwestie van zich op de achtergrond te houden. Ervaring was een kwaliteit die het de nieuwe militair ontbrak, als je dit zootje ongeregeld een leger mocht noemen. Een spetterend vreugdevuur brak uit, een modern oorlogswapen schoot schetterend in de lucht.  Als de vijand al niet wist, dat ze zich verscholen, was hun aankomst met een groot klaroengeschal aangekondigd.  Elliot keek misprijzend naar de jongen die de lucht in schoot, amper 17 schatte hij hem, met een dommig gelukzalige blik.  Oorlog was voor hen geen realiteit, maar enkel een videospel, om te schieten op de ongewapende bevolking. Kindsoldaten met hun aangeboren wreedheid, en angst, trouw en tegelijkertijd onberekenbaar.

Achter hun jeep, werd het lichaam aangesleept van een man, van wie het lichaam in de meest onmogelijke fysieke bochten was gewrongen.  Het lichaam hotste en botste omhoog tot het met een siddering tot stilstand kwam.  Achterin de jeep zat een jonge vrouw, met prachtige lange zwarte haren, zij droeg een kleed dat obsceen omhoog gesjord was over haar dijen.  In haar smekende stem, lag duidelijk de angst en de haat verscholen. Elliot wist wat er nu ging komen, een ondervraging zogenaamd.  De aloude versie van oorlogsbuit waar vrouwen enkel als gebruiksvoorwerp werden aanzien.  Elliot knipoogde naar de jongens en deelde vervolgens de alom bekende blauwe pilletjes uit. “Voor de grotere potentie” lachte hij zonder sprekende ogen in een vanbuiten geleerd zinnetje in een voor hem vreemd dialect.  De vrouw trok bleek weg en spuwde naar hem, wat haar meteen te staan kwam op een slag met de geweerkolf tegen haar hoofd.  Elliot wist dat hij zijn troepen moest plezieren.  De jongste jongen werd voortgeduwd, eindelijk een kans om zijn mannelijkheid te bewijzen.  De jongen lachte schaapachtig, maar ritste uiteindelijk zijn broek los. Hij legde zich op de vrouw en deed een paar onwennige stoten.  Een monotoon gehijg weerklonk, afgewisseld door het schreeuwen van de vrouw.  Elliot keek onwezenlijk toe, zijn gedachten bij de volgende slag.  Tot hij zich te laat besefte dat het schreeuwen van de vrouw was overgegaan in een gelukzalige glimlach, toen het bommentapijt van aanstormende vliegtuigen zich boven hun hoofden opende.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten