maandag 16 juli 2012

Gedicht voor Rutger Kopland






De Nederlandse dichters sterven uit
na Komrij verwisselt ook Kopland
het tijdelijke voor het eeuwige.  Kopland was
een genie in het sfeerscheppen, zonder
intellectuele snoeverij woorden aaneenbreien
tot fantastische tafereeltjes.  Kopland was slim,
en hoefde zijn slimmigheid niet te
bewijzen tot verveling van de lezer.
Ik ben een grote fan van Kopland,
en van zijn bescheidenheid.
Ik wil als Kopland mijn muze bezingen,
zonder te vervallen in overdreven vleierij,
doe maar al gewoon, das al apart genoeg.
Geen casanova’s of don juans als souffleur,
maar eerlijkheid en verwondering
over de schoonheid van het gewone.
Absolute schoonheid zien in de imperfectie,
De geliefde bezingen als Aphrodite

De vraag wie ze is


Intussen huist ze al zo lang in mijn hoofd
en al zo bijna overal - maar wie ze is


een zinloze vraag, je zoekt in je herinneringen
naar iets onvoorstelbaars, ik weet het, maar
ook zinloze vragen vragen een antwoord


eigenlijk is ze nog steeds die jonge vrouw
die ik ooit toevallig ergens tegenkwam
- maar wie ze is- in mijn hoofd
vind ik haar niet terug


er zijn momenten dat ik ineens weer weet
dat de mens eenzaam is, ook ik


dat ik naar haar kijk en denk: zij daar
dat is ze, zo zichtbaar, zo sterfelijk


Rutger Kopland
uit: Wat water achterliet, (gedichtendagbundel)
G.A. Van Oorschot, Amsterdam 2004











Voorjaarsgedicht


Deze lente gaat het toch weer
over jou hoewel ik er langzaamaan
wel moe van ben


moe van regen, wind, flarden
bedrieglijk blauw in de lucht,
vage beloften van het einde
van de kou.


Ik weet wel dat ik toch weer
van je hou, maar moeizaam soms,
met dat doelloze


van vogels die er van lijken
te houden in regen en wind
te blijven rondhangen
boven het land.


Rutger Kopland
Uit: 'Het orgeltje van yesterday'.,
Van Oorschot, Amsterdam 1968








Onder de appelboom


Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom


toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom


en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was


gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.


Rutger Kopland
uit: Onder het vee,
Van Oorschot, Amsterdam 1966

Geen opmerkingen:

Een reactie posten